Abeele, Cyriel Van den - Ave Maria

copyrightedfor SSABar and piano

year of composition / 1st publication: s.a.


Composer: Cyriel van den Abeele  (1875-1946) 

Composer: Cyriel Van den Abeele  (1875-1946)
aliases, aka:
Country of origin / activity: Flanders (Belgium)
Text author: traditional
Arranger / Editor: N/A

Available documentation:

Score: (manuscript copy)
Abeele-p1
My thanks and appreciation to
Frank Heye
for sending me this score.

Lyrics:
not available 

MIDI:MP3: not available
Play / stop MIDI
alt: Play midi / Abeele - Ave Maria
 

Recording:  
not available 

Video - posted on YouTube:
not available at this timeYOU could be featured here!
If you or your choir perform this Ave Maria, make a video recording. Post your video on YouTube, email me the page URL and I'll embed the video in this page.

Internet references, biography information:

AbeeleC-ref

http://www.svm.be/content/van-den-abeele-cyriel?display=biography

Van den Abeele, Cyriel
link to english Ursel, 14/01/1875 > Gent, 02/11/1946
Biografie
Van den Abeele, Cyriel
door Annelies Focquaert

Cyriel Van den Abeele werd geboren in het Oostvlaamse dorpje Ursel, uit een geslacht van minstens drie generaties koster-organisten. In die traditie kreeg hij zijn eerste orgellessen van zijn vader Hyppoliet, die sinds 1872 koster-organist was in Ursel. In 1893 schreef Cyriel Van den Abeele zich in aan het Conservatorium van Gent, waar hij in 1895 eerste prijzen behaalde in orgel (Jozef Tilborghs en diens assistent Adolphe D'Hulst), theoretische harmonie (Paul Lebrun), praktische harmonie en becijferde bas (Frans Van Avermaete) en compositie (Adolphe Samuel). Een jaar later volgde de eerste prijs voor fuga (Samuel). In 1897 studeerde hij af met het einddiploma orgel ('diplôme de capacité'), een prijs die maar zelden werd toegekend. Zijn medestudenten in deze periode waren onder meer Emiel Hullebroeck, Jaak Opsomer (die op zijn eigen eindproef orgel een werk van Van den Abeele speelde) en Ernest Brengier. In 1899 nam hij - samen met zijn studiegenoot Brengier - deel aan de Prix de Rome-wedstrijd met de cantate Bruiloftsklokken, maar zonder een prijs te behalen. Hij zou, in tegenstelling tot vele andere kandidaten, nooit een tweede poging wagen. In hetzelfde jaar verschenen zijn eerste liederen in het Studentenliederboek van Heyndrickx.

In 1901 werd Cyriel Van den Abeele organist van de Gentse Sint-Niklaaskerk, als opvolger van Désiré Van Reysschoot. Tot aan zijn dood, bijna een halve eeuw later, zou Van den Abeele er het beroemde Cavaillé-Coll-orgel blijven bespelen. Van den Abeele was daarbij gekend en geliefd voor zijn improvisatietalent in de niet-theatrale, contrapuntische stijl van de oude meesters, zodat de zondagse 11-urenmis een grote aantrekkingskracht uitoefende op muziekliefhebbers uit Gent en omstreken. Floris Van der Mueren omschrijft die momenten als volgt: "Wie Gent gekend heeft gedurende de laatste 50 jaren, is oorgetuige geweest van de toeloop die de orgelmis van zondag te 11 uur in de St.-Niklaaskerk kende. Gedurende drie kwartier kon men er de nederige doch grondig geschoolde Cyriel Van den Abeele, leerling van de oude Tilborgs, horen improviseren op thema's van de dagliturgie in een ononderbroken contrapuntische meerstemmigheid, die gevat en belangwekkend was en een kracht vertoonde die herinneren kon aan voorliefden van de oude Bach. Duizende lieden hebben hem gehoord en hooggeacht en in het Gentse was een kern van getrouwen elke zondag aanwezig om de vertoonloze en pompeusvrije doch zeer verscheiden, gebonden en als een brok natuur uit het hart voortvloeiende contrapuntiek te genieten van deze fijne musicus, die een organist was uit de goede traditie waaruit af en toe nog een kind der fugakunst geboren werd."

Toen Jozef Tilborghs in 1902 op pensioen ging als orgelleraar aan het Conservatorium, kreeg Van den Abeele een teleurstelling te verwerken: niet hij, maar de jonge Léandre Vilain werd als opvolger benoemd. In Gent werd er schande over gesproken dat de Franstalige Emile Mathieu, directeur van het Conservatorium sinds 1898, de Franstalige Vilain zonder examen had benoemd en daarbij Van den Abeele had overgeslagen; enkele bronnen suggereren dat in de zaak, die in de kranten opschudding veroorzaakte, ook Van den Abeele's katholiek flamingantisme had meegespeeld. In elk geval plooide Van den Abeele zich nadien vooral terug op zijn organistenbaan in de Sint-Niklaaskerk en componeerde hij bijna niet meer. In 1931 zou Van den Abeele zich opnieuw kandidaat stellen als orgelleraar aan het Gentse Conservatorium, deze keer als opvolger van Léandre Vilain: het was echter Flor Peeters die de job kreeg.

Door in 1902 naast zijn aanstelling tot orgelleraar te grijpen, zag Van den Abeele zich genoodzaakt om samen met zijn vrouw een kruidenierszaak open te houden in Gent en als handelsreiziger rond te trekken. Daarnaast gaf Van den Abeele muziekles aan privé-leerlingen en in het Jozefietencollege van Melle.

In de lyrische biografie die Lambrecht Lambrechts publiceerde in Muziek-Warande in 1926, moedigde hij aan Van den Abeele aan om toch opnieuw te gaan componeren, en wierp hij ook op dat Van den Abeeles uitzonderlijke improvisatietalent toch beter benut zou kunnen worden in een hogere opleiding improvisatie. Van den Abeele lijkt inderdaad vanaf de jaren 1920 opnieuw gecomponeerd te hebben, maar van een hogere cursus improvisatie kwam spijtig genoeg niets in huis. Van den Abeele kende nog één bescheiden moment van glorie toen hij in 1946, niet lang voor zijn overlijden, een improvisatie-recital gaf voor officieren van het bevrijdingsleger.

Als componist was Van den Abeele vooral actief in de relatief korte periode tussen zijn laatste studiejaren (rond 1895) en zijn huwelijk in 1904, en opnieuw vanaf de jaren 1920. Zowel liederen, piano- en kamermuziekwerken als enkele werken voor orkest staan op zijn palmares, naast de evidente religieuze muziek (cantates, motetten, missen, deels uitgegeven als muziekbijlagen bij het tijdschrift Musica Sacra). Van den Abeele componeerde maar twee werken voor orgel: een Andante con espressione dat uitgegeven werd in de reeks Les Maîtres contemporains de l'orgue van abbé Joubert (3e deel, 1912), en een Scherzando (fantasia). Zijn compositiestijl voor religieuze werken is klassiek en staat ten dienste van de liturgie, terwijl in zijn orkest- en kamermuziekwerken een voorliefde van Wagner opvalt.

Een groot deel van zijn composities werd in 2010 door de familie aan de bibliotheek van het Antwerpse Conservatorium geschonken.
© Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw - Annelies Focquaert

==============================

 

Van den Abeele, Cyriel
link to dutch Ursel, 14/01/1875 > Gent, 02/11/1946
Biografie
Van den Abeele, Cyriel
by Annelies Focquaert
Cyriel Van den Abeele was born in the East-Flanders little village of Ursel, as scion of at least three generations of sexton-organists. In this tradition he received his first organ lessons from his father Hyppoliet, who had been sexton-organist in Ursel since 1872. In 1893 Cyriel Van den Abeele enrolled at the Conservatory of Ghent, where in 1895 he obtained first prizes for organ (Jozef Tilborghs and assistant Adolphe D'Hulst), theoretical harmony (Paul Lebrun), practical harmony and figured bass (Frans Van Avermaete) as well as composition (Adolphe Samuel). The first prize for fugue followed one year later (Samuel). In 1897 he graduated with the final degree for organ ('diplôme de capacité'), a prize that is only rarely awarded. Among his fellow students at that time he counted Emiel Hullebroeck, Jaak Opsomer (who on his own final exam for organ played a work by Van den Abeele) and Ernest Brengier. Together with the latter he participated in the Prix de Rome competition in 1899 with the cantata Bruiloftsklokken (Wedding Bells), without however earning a prize. Unlike many other candidates he never ventured a second attempt. In that same year his first songs were published in Heyndrickx' Studentenliederboek (Anthology of Students' Songs).
In 1901 Cyriel Van den Abeele became organist of the Ghent St Nicholas' church, in succession of Désiré Van Reysschoot. There until his death nearly half a century later, Van den Abeele had the lifelong privilege of playing the famous Cavaillé-Coll organ. He was well-known and much-beloved among the public for his improvisatory talent in the non-theatrical contrapuntal style of the old masters, so the Sunday high mass became a big attraction for music lovers from Ghent and its environs. This is how Floris Van der Mueren described these moments: “Those who have known Ghent the last 50 years were aural witness of the great surge of people towards the organ Mass on Sundays at 11 a.m. in St Nicholas' church. There for three quarters of an hour one could hear the humble yet extremely well-trained Cyriel Van den Abeele, pupil of the old Tilborgs (sic), improvising on themes out of the liturgy of the day in a continuous contrapuntal polyphony, both striking and interesting, a powerful reminder of the predilections of the old Bach. Thousands of people heard him, holding him in great esteem, and in the Ghent region a core of faithful listeners attended Mass each Sunday to enjoy the unadulterated and unaffected yet very diverse and legato contrapuntal playing of this fine musician, flowing as a piece of nature right from his heart. He was an organist truthfully honouring a tradition that still sporadically generated an offspring of the art of the fugue.”
When in 1902 Jozef Tilborghs retired from the Conservatory as organ teacher, Van den Abeele had to face a disappointment: not he, but the young Léandre Vilain was appointed as successor. The Ghent incrowd cried shame over the fact that the francophone Emile Mathieu, director of the Conservatory since 1898, had appointed the francophone Vilain without submitting him to an exam, thus passing over Van den Abeele; some sources suggest that in this matter, which caused a stir in the newspapers, Van den Abeele's catholic Flemish nationalism had also played a part. In any case Van den Abeele subsequently mainly withdrew into his organist function at St Nicholas' church, hardly composing anymore. In 1931 he put himself up again as organ teacher at the Ghent Conservatory, this time in succession of Léandre Vilain: yet it was Flor Peeters who got the job.
By missing out in 1902 on his appointment as organ teacher, Van den Abeele felt forced to open a grocery shop in Ghent together with his wife as well as travelling around as a sales representative. In addition he became a private music tutor and also music teacher at the Josephites' school in Melle.
In the lyrical biography which Lambrecht Lambrechts published in Muziek-Warande in 1926, he encouraged Van den Abeele to start composing again, while also arguing that his exceptional improvisatory talent could actually better be used in a higher improvisation course. Indeed from the 1920s on Van den Abeele apparently took up composing again, yet the idea of a higher improvisational course didn't materialise. Van den Abeele still experienced one modest glorious moment when in 1946, shortly before his death, he gave an improvisation recital for officers of the liberation army.
As a composer Van den Abeele was mainly active in the relatively short period between his last years of study (around 1895) and his marriage in 1904, and again from the 1920s onwards. His record of achievements counts songs, works for piano and chamber music as well as some works for orchestra, in addition to the obvious sacred music (cantatas, motets, Masses, partly published as musical supplements of the periodical Musica Sacra). Van den Abeele only composed two works for organ: an Andante con espressione published in the series Les Maîtres contemporains de l'orgue of abbé Joubert (3rd part, 1912), and a Scherzando (fantasia). His compositional style for religious works is classical and in function of liturgy, whereas in his orchestral and chamber music works a partiality for Wagner can be noticed.
A great amount of his compositions was donated by his family to the library of the Antwerp Conservatory in 2010.
© Studiecentrum voor Vlaamse Muziek vzw - Annelies Focquaert (translation: Jo Sneppe)



http://www.svm.be/content/van-den-abeele-cyriel?display=historical_text&detail=27446

Van den Abeele, Cyriel
Ursel, 14/01/1875 > Gent, 02/11/1946
Historische teksten
Cyrille Van den Abeele
door Lambrecht Lambrechts
Om dezen Gentschen toondichter-organist bij den lezer in te leiden, wensch ik van de gewone wegen der biographisten af te wijken. Dat zal afwisseling brengen. Eerst leen ik het oor aan de volksmeening, zonder nochtans een overdreven belang er aan te hechten. Gent is een stad met knappe organisten, - wellicht beter dan te Antwerpen en te Brussel, - en het is er fier op. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar men krijgt den indruk, dat hier den geest van een meesterlijk organist-paedagoog moet gehuisd hebben. Inderdaad, ik bedoel den geleerden en methodisch werkenden Tilborghs, die gansche geslachten van discipelen heeft gevormd - bijna gelijk Sweelinck te Amsterdam, den organistenmaker, - en die den Oostendschen organist-virtuoos, L. Vilain, tot opvolger heeft gekregen.
Meermalen hebben wij het Gentsche volk hooren orakelen: "De beste organist is die van St.-Niklaas, de tweede beste die van St. Baafs en de derde beste die van Ledeberg." Zulke classeering moet natuurlijk niet voor evangelie beschouwd worden, maar wij weten dat het volk houdt van korte en klare uitspraken. Die drie organisten hebben elk een eigen voorkomen, mogen zich elk verheugen in het bezit van onloochenbare gaven; maar zij zullen wel niet altijd even gelukkige oogenblikken kennen, en zij beschikken niet over dezelfde middens of dezelfde instrumenten. In Sint-Baafs is de ruimte geweldig, - de hoogste binnenkerk van België, nà of mét die van Doornik, - en in de beuken heerscht dikwijls niet de noodige stilte. Stemming of wijding bekomen valt hier moeilijk. De titularis, M. De Groote, is een leerling uit het Lemmensgesticht. M. De Hovre, te Ledeberg, is zijn artistieke leiding grootendeels verschuldigd aan zijn broeder, den gevierden orgelleeraar aan het Conservatorium te Antwerpen, en verder aan eigen wil en eigen werk. Hij is dus meer een autodidact. M. Van den Abeele is een laureaat van het Gentsch Conservatorium en zit vóór een degelijk Cavaillé-Coll. Daarenboven, hij orgelt, jubelt en bidt in een oude, niet groote, en - de voorbijrollende auto's daargelaten - innige kerk…
Na deze inleiding doorlopen te hebben, dient de lezer een blik te werpen op onderstaande gegevens, waarmee hij zich kan documenteeren over de muziekstudiën van C. Van den Abeele, - die niet mag verward worden met Hendrik Van den Abeele, uit Brugge, reeds gekiekt in ons blad - en waaruit hij het beeld van den Gentschen toondichter-organist geleidelijk naar den voorgrond zal zien treden.
Eerste prijs practische harmonie (1895). Leeraar: Van Avermaete.
Eerste prijs in Compositiekunst (1895). Leeraar: Samuel.
Eerste prijs in theoretische harmonie (1895). Leeraar: Lebrun.
Eerste prijs in fuga (1896). Leeraar: Lebrun.
Eerste prijs in Orgel (1895). Leeraar: Tilborghs.
Bekwaamheidsdiploma (1897). Leeraar: Tilborghs.
Compositiën: een jubelcantate, een symphonie, een viool-sonate, twee missen, motetten, liederen. C. Van den Abeele is dus gewapend van top tot teen! Weinig organisten in den lande kunnen op zoo veel en zoo uitzonderlijk schoone tropheeën wijzen.
Met enkele vlugge trekken kan zijn levensloop geschetst worden. Hij werd geboren te Ursel in 1875, waar zijn vader koster was. Te Gothem bij Deinze is in zijn familie het ambt van koster sedert meer dan honderd jaar van vader op zoon overgegaan. Even zoo goed als C. van den Abeele hadde hij kunnen heeten: Cyrille De Coster. In zijn geboortestreek, waar de boekweitvelden zoo heerlijk bloeien, blijft de nagedachtenis van zijn overgrootvader voortleven, die een levenslustig "vedelaar" was. Na het College te Eeckloo bezocht te hebben, werd hij te Gent naar het Conservatorium gezonden, waar Hullebroeck, Opsomer, Brengier, Guillaume en de Waal Biarent zijn studiemakkers waren. Onder zijn leeraars telde hij den ouden Tilborghs, aan wien hij een groot deel van zijn prachtige improvisatiekunst te danken heeft. De leerlingen lachten wel een beetje met den schoolmeesterachtigen man, die, enkele malen in de week, met een pakje boterhammen en een paar harde eieren op zak, van Lier naar Gent stoomde, maar die een beslagen musicus was, de klassieken op zijn duimpje kende, zijn onderwijs als een ware zending beschouwde, en den grootsten eerbied betoonde voor den persoonlijken aanleg van elk zijner leerlingen. Tilborghs stond als een vader vóór zijn klas.

Van den Abeele ontving ook kostbare lessen van Samuel, die zooveel uitmuntende toondichters heeft helpen vormen; doch hij zette zijn studies van compositiekunst niet voort onder diens opvolger, E. Mathieu. Met E. Brengier uit Vijve-St-Elooy nam hij deel aan het tornooi voor den prijs van Rome, doch de oppergaai werd afgeschoten door Fr. Rasse, heden directeur van het Conservatorium te Luik. Bij het aftreden van den gemoedelijk-populairen Van Reysschoot, werd hij tot orgelist van St-Niklaas benoemd, een plaats, die zijn orgelkoor wereldberoemd heeft gemaakt, en die hij nog heden met schitterende meesterschap bekleedt…
Heeft hij als toondichter een korte maar vruchtbare periode gekend, - zoo nagenoeg van zijn 25 tot 30 jaar, - daarna bleek zijn scheppingslust merkelijk te verkoelen, waarschijnlijk onder den druk der dagelijksche beslommeringen, want weldra bevond hij zich aan het hoofd van een talrijk gezin. Daarenboven, aanmoediging heeft hij niet veel gekend. Wat al kunstenaars zullen het niet beamen, dat wij hier reppen van hetgeen een zeldzaam kruidje in onze gewesten is! Van den Abeele staat en wroet bijna alleen in de kunst, - gelijk een verre naneef van Reinken of Bach, - en heden is hij zelfs maar half meer op de hoogte van wat er in de Vlaamsche muziekwereld omgaat. Maar hij vindt zijn huisgenoten en Ste-Cecilia aan zijn zijde, en dat is hem genoeg! Hij is een filosoof en, wat meer is, een vroolijk filosoof!
Zijn beide missen werden nochtans krachtig gewaardeerd, en over die met drie mannenstemmen, uitgevoerd te Lokeren, wordt nog steeds met grooten lof door de kunstkenners gewaagd. Zij is sterk van contrapuntischen arbeid en vloeit over van melodie. Mocht hij zijn dappere symphonie niet in haar oorspronkelijken vorm te hooren krijgen, een omschrijving voor klavier en harmonium vond echter twee degelijke uitvoeringen: aan één daarvan werkte de betreurde Uyttenhove mee. Een plechtige jubelcantate, waarin De Munnynck als solo-zanger optrad, maakte indruk, doch verdween daarna weer in de kartons. Van een sonate voor viool en klavier is niets meer over dan het Adagio, dat meermalen publiek is uitgevoerd geworden. Nu en dan mogen wij de ooren nog eens spitsen, wanneer één van zijn mooie motetten aangeheven wordt, die destijds in Musica sacra verschenen. Zelden liet hij zich verlokken door het klavier of het lied… Op een overvloedigen oogst van compositiën mogen wij dus bij Van den Abeele niet boffen. Heden is hij 51 jaar, dus in de volle kracht van zijn leven en zijn talent, doch naar de pen grijpt hij niet veel meer. Hij is in de eerste plaats een organist, en laat ons de puntjes op de i's zetten: een improvisator van eerste gehalte!
Eerst pakte hij uit met zijn moeilijkste stukken van Bach, Rheinberger, Rinck en Mendelssohn, maar de gewenschte indruk werd niet bereikt. Weldra stelde hij vast, dat zijn geleerd en machtig spel, in plaats van de geloovigen naar de kerk te lokken, veeleer voor de gevolgen van een werkende luchtpomp begon te doen vreezen. Tot het spelen van deuntjes wilde hij zich echter niet verlagen. Daarom verkoos hij de improvisatie. Telkenmale zou hij een thema ontleenen aan de Gregoriaansche muziek van den dag, - of van den Zondag, - en in het varieeren zou hij niet meer geven dan noodig bleek. Dat doet hij nu al bijna 25 jaar! Alle musici uit de stad en den omtrek kennen den weg naar de brokkelig-oude Sint-Niklaaskerk, waar hij zich elken Zondag onder de mis van 11u tot 11 ½ uur laat hooren. Dikwijls ziet men er vreemdelingen, geestelijken, kunstkenners op de stoelen zitten, badend in de rein-mystieke golven der heerlijke orgelmuziek. Gerust zou men in de reisgidsen mogen drukken, dat de orgelimprovisatiën van C. Van den Abeele tot de schoonste en waardigste aantrekkelijkheden van Gent behooren.
Trouwens, hij beschikt over een orgel, dat, ofschoon het al wat oud begint te worden en niet meer van de volledigste is, door gansch bijzonder eigenschappen uitmunt. 't Is volklinkend, malsch, overweldigend. Wel geschiedt de vermenging niet op voorbeeldige wijze, doch de toehoorder wordt het nauwelijks gewaar. Zoo grootsch en plechtig zijn de indrukken, dat hij er niet aan denkt. Onweerstaanbaar geeft men zich over aan dien stroom van weldadig-mooie klanken. Willoos of morrig blijft men slechts een paar oogenblikken: men dankt mee, men bidt en jubelt in zijn binnenste mee met den ontroerden, heilig-vromen organist.
Nu wensch ik ook het karakter van zijn edele kunst met enkele woorden te omschrijven. De eerste indruk is: "Hoe geweldig!" Gij zijt verrast, houdt den adem in, zoo bijna als hoordet gij een waterval van het doksaal neerdonderen. Gij beeldt u in, dat er een profeet vóór het orgel zit, of dat een engel een rij schallende trompettonen door de kerk stoot. Stilaan wordt gij het gewoon. De chaos klaart op. Gij prijst den kunstenaar zelfs om de buitengewone helderheid van zijn klankenweefsel, hetgeen één der allereerste vereischten is voor een organist. Hierin is hij noch min noch meer dan een meester. Struikelen of haperen of peuteren, dat is hem onbekend. Heel het fresco van zijn machtig improvisatiespel, dat gewoonlijk maar een enkel thema benuttigt, - een half uur lang, - ontrolt zich geleidelijk-methodisch en met een verbazend gemak. Hij is onuitputtelijk in het aanbrengen van nieuwe variatiën, die nakend en deinzend te voorschijn komen, bloeiend en flitsend, zuchtend en snikkend, en die wij tot de rijkste verscheidenheid en de heerlijkste eenheid hooren samensmelten.
Hieruit kan de leezer reeds afleiden, dat zijn kunst niet oud of houterig is, en het zal misschien verwonderen als ik zeg dat hij, - net als Bruckner,- Wagner onverlegen boven alle toondichters durft te stellen, zelfs boven Bach, dien hij nochtans een heilige vereering toedraagt. Hij zal Wagner daarom niet navolgen, maar zijn spel is rijk, sterkgekleurd, modern, verveelt geen oogenblik. Hij lijkt een Oostersche prins, die volle grepen edelsteenen onder de menigte uitstrooit. Daar!
Tot het gemompel, het gewriemel en gewroetel van Max Reger daalt hij niet af. Die moduleert tot in het oneindige; die laat bijna geen lijnen meer onderscheiden in zijn donker vlechtwerk; ter nauwernood pinkelt een sterretje in den nacht. Men neemt wel aan, dat Reger een begaafd toondichter was, - hij wilde Bach evenaren en overtreffen, - maar zijn bar en wrevel-wekkend orgelspel wordt heden vrij algemeen verlaten, vooral onder den invloed van Kaminski en Schmidt. Meer eenvoud en meer grootschheid, hooren wij voorschrijven. Klaar en monumentaal, luidt de leuze. Welnu, zonder in zijn leven ooit naar een formule gezocht te hebben, blijkt de opvatting van meester Van den Abeele niet ver af te wijken van de Duitsche voorschriften uit de laatste dagen. Dat hij zonneklaar is, hebben wij al gezegd. Het grootsch-decoratieve ebt samen met hetgeen wij het geweldig doende element bij hem genoemd hebben. En dat moet spruiten uit den verheven dunk, dien de kunstenaar heeft van zijn edele taak.

Zoon van een koster, kleinzoon en achterkleinzoon van kosters, en opgevoed in een atmosfeer van gebed, wierook en Latijn, voelt hij den godsdienst zoo diep in zijn heerlijk-vrome ziel geworteld, dat hij het orgelspel als een gezegend middel beschouwt, om er geestdriftig uiting aan te geven! Hij is geboren om te juichen en te danken! En hij weet, dat hij eigenlijk optreedt in ons aller naam; want volgens de oude, kerkelijke opvatting, zou niet enkel gekyrieëd en georgeld moeten worden op het doksaal, maar door heel de gewijde christenschaar. Niet een solistenrol van den organist, maar een collectief bedoelde medewerking is het Roomsche voorschrift. Vandaar dat de ziel van den Gentschen meester schijnt over te gaan in de onze, en de onze is de zijne. Vandaar dat hij niet van orgel-virtuosi[s]me in den dienst of het lof wil hooren gewagen. Mannen gelijk Bonnet en Deprès [1] die de wereld rondreizen om hun velociteit te laten bewonderen, zal hij wel niet doodzwijgen, maar ei, tot dien état-major behoort hij niet. Hij speelt liever voor den Heer dan voor een trosje dilettanten. Geen wonder, zoo hij zich een mooie fuga bijna voorstelt gelijk een eerbiedwaardig monument, - gelijk de kathedraal van Sint-Baafs, b.v.
Gedurende verscheidene jaren heb ik zijn onvergetelijke improvisatiën gevolgd - mijne groote Zondagsweelde, - en meer dan eens hebben mij indrukken overweldigd als de volgende: "Ik ga in de processie!""Ik doe mijn eerste communie!" Mijn goede vader wordt begraven!" "'t Is Kerstmis!" Ja, over zulk een macht in het wekken van suggesties moet een vroom en vaardig organist kunnen beschikken. Nog meer, op de groote jubeldagen moeten wij het ons laten voorstaan, dat, dank zij zijn edele tusschenkomst, àlles in de kerk de algemeene christenvreugde deelt: de heiligen tegen de zuilen, de vlammende beelden in de ruiten, de onzichtbare engelen in het steenen gewelf.
Van den Abeele doet niet denken aan een schuchter parochiaantje, dat braafjes in een kerkboekje leest; even zoomin als aan een vrome juffrouw, die een rozenkrans bidt of bij het pinkelende godslampje komt droomen. Op teederheid of bevalligheid heeft hij het niet gemunt. Hij houdt meer van leven, concentratie en kruim. Hij zingt met een sterken adem, met een blakende ziel. Trouwens, de natuur heeft hem bedeeld met een worstelaarsgestel. Zoo ooit het Latijnsche spreekwoord, mens sana in corpore sano, van pas kwam, dan is het hier.
Ce n'est point un son mort, dans les airs répandus.
C'est un verbe vivant, dans le cœur entendu!
Ce langage senti touche, illumine, enflamme!
(V. Hugo)
Ook wekt de prachtorganist van Gent gansch andere beelden vóór den geest dan die wij zoo even aanhaalden. Hij drijft de verbeelding naar de baardige helden uit het oude Testament. Wij meenen de gloeiend-lyrische welsprekendheid van een Isaïas te hooren weergalmen. Wij zitten te luisteren naar de wijze wonderwoorden van den Ecclesiast. Wij wanen koning David in een uitbarsting van dronken jubelvreugde, te zien dansen vóór de Ark des Verbonds. Bij het verlaten der mis gevoelen wij ons doordaverd van een heilig schrikgevoel, bijna alsof wij voor een oogenblik met Mozes in den Brandende Braamstruik hadden geblikt; bijna alsof wij, gelijk Elias, den adem Gods in een geweldigen wervelstorm hadden gevoeld. Maar wij zijn gesterkt, opgebeurd, gelukkig voor een gansche week.
Ik sluit niet gaarne een opstel zonder een woordje critiek. Al wil mij niet veel te binnen komen, ik meen nochtans dat ik bijwijlen nog meer innigheid in de aansluiting met de kerkelijke feesten mag verlangen; ik bedoel: met de symbolische beteekenis ervan. Op Sinxen, b.v. heb ik den indruk van het met verblindende kracht binnenbrekende licht niet gekregen; op O.L.Vr. Hemelvaart heb ik, verleden jaar, niet overvloedig genoeg in den grondeloozen ether mogen baden… Verder kan ik maar moeilijk aannemen, dat een toondichter, die opgewassen is voor zijn taak, zoo maar helemaal aan het componeeren zou verzaken. Hij moet spoedig een voetval doen voor de Muze, mij dunkt, en, om te beginnen, een reeks van die puike improvisaties opteekenen, die hij met zulk verbazend gemak uit zijn mouw schudt.
En nu, een slotwensch. Iedereen neemt aan, dat Van den Abeele tot de beste organisten behoort, die het land heeft geleverd, als Lemmens, Mailly, Tilborghs, De Hovre, Vilain, Petit, De Smet, Peeters, Mawet, Maleingreau en anderen. Waar gerept wordt van onze inheemsche improvisators, wordt hij in de allereerste rangen genoemd. Is eigenlijk de improviseerkunst zoo goed als uitgestorven in de wereld, te Parijs nochtans in de Schola en bij Braunfels te Franckfort geeft zij weer nieuwe levensblijken. België zou moeten volgen. Hoe jammer dat C. Van den Abeele niet in de eene of andere muziekschool voor het geven van een hoogeren leergang in de improviseerkunst kan aangewezen worden! Kon zulke uitzonderlijke kracht benuttigd worden, dat zou een zegen voor het onderwijs en de kunst in Vlaanderen mogen heeten.
Lambrecht LAMBRECHTS.
[1] nvdr: het is mogelijk dat Hullebroeck hier Marcel Dupré bedoelt, die juist in deze jaren de wereld rondreisde als orgelvirtuoos. Een Deprès die organist was in deze periode, is niet bekend.
Lambrechts, L.: Cyrille Van den Abeele, in: Muziek-Warande, jrg. 5, nr. 8, 1 augustus 1926, p. 169-174.


Page last modified: November 13, 2013