(1)
o Moe der maagd die le sus draagt,
die hert ons biedt des _ Hee ren
om Je sus zoet,
wees ons ge groet
en wel kom dui zend kee-ren.(2)
Tot in de dood, vol pij-nen groot;
vol gron-de-lo-ze _ smer-te;
stond gij ge-trouw, o ster-re-vrouw;
bij Je-sus' bre-kend her-te. |
(3)
Ach help en doet ons krank ge-moed;
om 's_le-vens wee'n te _ dra-gen;
Door U ge-leid, kloek-moe-dig-heid;
aan 't_hei-lig Her-te vra-gen.(4)
Dan, kwam er nood, kwam hel-le_en dood;
tot in ons hert ge-_-kro-pen;
nog zul-len wij, van vre-zen vrij;
in die twee her-ten ho-pen. |