God en ver-smaadt het niet,
het kerk-ske van te lan-de,
Zijn gro-ver wie-rook
en zijn on-ge-school-de zan-gen,
het ge-bed van 't_boe-ren-volk,
van knechts en mei-den,
en de scha-me-le bloe-men,
ge-plukt in de wei-de,
't_oot-moe-dig bui-gend hoofd
tus-sen ver-eel-te han-den,
en 't_A-ve Ma-ri-a
van 't_vroom on-schul-dig har-te.
|
O, ver-delg in mijn hart
al-le trot-se ge-dach-ten,
't_kwa-de kruid dat zich mengt
bij de heer-lijk-ste veld-oogst,
en ver-leen mij 't_ge-loof
de hoop de war-me lief-de van hen,
die zon-der klacht al hun scha-mel-heid dra-gen,
dee-moe-dig, vroom.
Zie-hier mijn hart, zie-hier mijn geest,
mijn hoofd en zijn ge-pein-zen,
en mijn hand die dit schreef...
In naam des Va-ders des Zoons en des Heil'-gen Geest.
|