Beata es Maria
Composer: Jacob Obrecht (c1450-1505)
Recording: not available |
|
play/stop MP3 sample:
Missa Sub Tuum Praesidium a.o.
Pro cantione Antiqua, B Turner
Jacob Obrecht: Beata Es,Maria a 4 voci |
Lyrics: |
Beata es, Maria, Virgo clemens
et pia, Candore vincis lilia, Et rosa sine spina, Sanctorum melodia. Kyrie
eleison. Christe eleison. O Christe audi nos. Sancta Maria, ora pro nobis
ad Dominum. O Christe audi nos.
Ave Maria, gratia plena, Dominus tecum, virgo serena, benedicta tu in
mulieribus, et benedictus fructus ventris tui. Sancta Maria, ora pro nobis
peccatoribus. O Christe audi nos.
|
Blessed are you, Mary, Virgin
merciful and loving, surpassing the lilies in whiteness, and rose without
a thorn, the melody of the saints. Lord, have mercy, Christ, have mercy. O
Christ, hear us. Holy Mary, pray for us before the Lord. O Christ, hear
us.
Hail Mary, full of grace, the Lord is with you, serene virgin, blessed are
you among women, and blessed is the fruit of your womb. Holy Mary, pray
for us sinners. O Christ, hear us.
|
MIDI / Score: not
available |
|
|
|
Internet
references, biography information. |
http://nl.wikipedia.org/wiki/Jacob_Obrecht |
Jacob Obrecht
(Gent, 1457/1458 - Ferrara, Italië, juli/augustus 1505) was een Vlaams
componist. Hij was enig kind van Willem Obrecht (1430/35 - 1488),
stadstrompetist in Gent, en Lysbette Gheeraerts (1438/42 - 1460).
Biografische details over Obrecht zijn vrij schaars en vaak onnauwkeurig.
Zijn werkzame leven lijkt een aaneenschakeling van korte aanstellingen. Er
is een geval bekend dat hij zijn eigenlijke taak verwaarloosde door het
componeren. Ook een slordige boekhouding heeft hem minstens twee keer in
problemen gebracht.
Biografie
Vanaf ongeveer 1472 heeft Obrecht theologie gestudeerd; waar is niet bekend.
Kort nadat hij priester werd en zijn eerste mis las, ging Obrecht naar
Bergen op Zoom. Van 1479 tot 1484 werkte hij daar als koorleider bij de
Sint-Gertrudiskerk en als componist.
Op 28 juli 1484 werd Obrecht aangesteld als leraar aan de zangschool van de
kathedraal van Kamerijk. Op 6 september begon hij zijn werk om de koorknapen
liturgie, zang, Latijn en goed gedrag bij te brengen. Daarbij hoorde ook de
verzorging, het kleden en de opvoeding buiten schooltijd van de jongens, en
daarin was Obrecht slordig. Obrecht ging naar Brugge en werd op 13 oktober
1485 benoemd tot 'zangmeester' aan de Sint- Donatianuskerk. Zijn taken waren
vergelijkbaar met die in Kamerijk. Hoogtepunt uit de Brugse tijd was de
eerste reis naar Ferrara op verzoek van de hertog Ercole I d'Este en na
bemiddeling van Jean Cordier van november 1487 tot mei 1488. Uit Ferrara
gaat hij eerst een paar maanden naar Bergen op Zoom voordat hij terugkeert
naar Brugge waar hij op 22 januari 1491 ontslag neemt. Obrecht krijgt een
betrekking bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen waar hij Jacobus
Barbireau opvolgt als koormeester. Na een soort 'concours' werd hij
kapelmeester aan dezelfde kerk in 1492. Waarschijnlijk al in 1492 reist hij
naar Frankrijk. In 1494/5 componeert hij het motet Inter praeclarissimas
virtutes en probeert daarmee bij de paus in de belangstelling te komen.
Vanaf de zomer van 1497 tot eind 1498 is Obrecht ziek en verblijft in Bergen
op Zoom. Vanaf 1499 werkt hij weer bij de Sint-Donatianus in Brugge waar hij
medio 1500 zwaar ziek werd. Van 24 juni 1501 tot na 24 juni 1503 was hij
terug in Antwerpen in de rol van voorganger-zanger. In het voorjaar van 1503
probeert hij de aandacht te trekken van keizer Maximiliaan I. Waarschijnlijk
componeerde hij de mis Sub tuum praesidium voor hem en ontving daarvoor een
geschenk. Vanaf oktober 1504 is Obrecht wederom in Ferrara. Hij volgt
Josquin Des Prez officieel op als kapelmeester. Toen op 25 januari 1505
Ercole I stierf, ontsloeg diens zoon, Alfonso I d'Este, Obrecht onmiddellijk.
Na een poging in Mantua werk te vinden keerde Obrecht terug naar Ferrara
waar hij als priester in zijn onderhoud kon voorzien. In juli, mogelijk
augustus, van dat jaar sterft hij aan de pest.
Stijl
Jacob Obrecht schreef vooral kerkelijke muziek: missen en motetten. Van hem
zijn daarnaast enkele wereldlijke liederen bekend. Hij was een volgeling van
Johannes Ockeghem. Jacob Obrecht was naast Josquin des Prez één van de
toonaangevende vertegenwoordigers van de Vlaamse polyfonie van de
Middeleeuwen/Vroegrenaissance. In zijn missen en motetten gebruikte hij
steeds de cantus firmustechniek waarbij rond een, meestal bestaande, melodie
de andere stemmen in een polyfone compositie zijn geschreven. Ondanks het
vasthouden aan de Nederlandse stijl was Obrecht vernieuwend; met name op
harmonisch gebied en in de variatie in methoden om met de bestaande melodie
om te gaan was hij zijn tijd vooruit. Dit werd ook erkend door zijn
tijdgenoten. Zo nam Johannes Tinctoris Obrecht op in een korte lijst van
grote componisten, ondanks dat Obrecht op dat moment pas 25 jaar oud was en
aan de andere kant van Europa verbleef.
|
http://www.youtube.com/watch?v=1MPqV2mMA9g
|
|
In 1480, the
Neapolitan theorist Johannes Tinctoris listed Jacob Obrecht (1450-1505)
among the contemporary composers who had elevated the practice of music
virtually to artistic perfection. In Obrecht's lifetime, the transmission of
his music carried his fame across Europe: when the composer was only thirty,
and before he had even set foot in Italy, two of his masses were in the
repertoire of the Pope's Sistine Chapel choir. In 1487, the powerful Duke
Ercole I of Ferrara mounted a strong campaign to recruit Obrecht into his
personal service. By all contemporary accounts, Obrecht's compositional
skill was known throughout Europe. After his premature death, however, and
into our own time, he has remained in the shadow of his famous contemporary
Josquin Desprez. Despite the lower trajectory both of Obrecht's career as a
singer, and in posthumous publication, he deserves equal consideration as a
founding father of the High Renaissance.
Obrecht was born in 1450, the son of a professional trumpeter for the city
of Ghent. His early education at a choir school, followed by priestly
ordination and the completion, by 1480, of the Master of Arts degree, placed
him on an ecclesiastical career track. His first appointment (in 1480) was
Choirmaster for the Guild of Our Lady at Bergen op Zoom, followed in 1484 by
an election as succentor for the influential Cathedral of Cambrai. But
Obrecht returned under a cloud to the Netherlands, hired by the church of
St. Donatian's in Bruges while still technically working for Cambrai. His
career became a rotating cycle of employments (and some firings) in Flemish
churches of Bruges (1485-1491; 1498-1500), Antwerp (1492-1498; 1501-1503),
and Bergen op Zoom (1497-1498). Though his music was being performed across
the breadth of the Continent, it may be that Obrecht himself had a truly
poor singing voice as well as a habit of neglecting his administrative and
teaching duties, which together comprised the actual responsibilities of
professional musicians in the church. Owing to Obrecht's compositional
prowess, however, the Duke of Ferrara finally gave him more lucrative
employment in Italy, in 1504; unfortunately, the composer died of the plague
there less than a year later.
The centerpiece of Obrecht's compositional output is a series of 30 settings
of the Mass Ordinary, written under a number of different structural plans.
From the early influence of the fluid music of Busnois and Ockeghem, he
strives for a strongly moderated and rationally organized musical process.
The facility and clarity of his contrapuntal writing is often highlighted by
parallel-tenth motion in the outer voices; the careful elegance of his
musical phrases by motivic repetition, and carefully prepared cadences. In
this sense, he crafts his musical architectures in a highly tonal idiom,
based on the audible progress of vertical harmonies. Obrecht can be fond of
"Medieval" and hyper-rationalist constructions, such as music based upon
complex frameworks of multiple and simultaneously sounding cantus firmus
melodies; at the same time, many of his motets demonstrate a "progressive"
concern for the rhetorical emphases in text. |
http://www.allmusic.com/composition/beata-es-maria-motet-for-4-voices-mc0002405277
|
A large proportion
of Obrecht's sacred music borrows preexistant melodies from the liturgy for
cantus firmus treatment; many pieces juxtapose several simultaneously. One
motet, on the text Beata es, Maria, betrays an even more interesting
genesis, by also quoting text and music from a popular Italian form of para-liturgical
worhip music known as the Lauda Spirituale. Both the opening text and the
melodic subject of the initial imitation, Jennifer Bloxam has shown, derive
from a Marian devotional tune popular in Italy. This Italian connection
shows knowledge of the similar motet Ave Maria by Loyset Compere. It further
indicates the likelihood that the Netherlander Obrecht wrote this motet
during his six-month visit in Ferrara, as the Duke of Ferrara was trying to
recruit the composer's services.
The motet, which divides in two major parts, is based on two statements of
the same Tenor melody, whose words and music relate to the Lauda. The first
part begins with all four voices contrapuntally elaborating the Lauda music;
later, the melody of the Tenor borrows plainchant from the Great Litany, as
all voices sing excerpts of the Litany text. In the second part, the Tenor
text and music are repeated verbatim, but the other three voices sing the
text of another famous Marian devotional piece, "Ave Maria, gratia plena."
The textual pastiche is mirrored in the music, as the Alto voice in the
second half interpolates the plainchant music for "Ave Maria" as a
simultaneous and contrasting second cantus firmus. But the melody quoted
here contains a number of small, but particularly Italian variants to the
chant, further strengthening the Italianate nature of the piece. The motet
thus mingles certain distinct flavours of the South with Obrecht's
constructivist and rational Northern heritage. |
Please notify us of any
broken/defective links
Page last modified:
May 26, 2013
Return to my homepage:
www.avemariasongs.org
|